(Chapter 4) De eigenaar van het resort is Myra. Een oudere, vriendelijke dame, die moeizaam met een stok rondschuifelt. We ontmoeten haar in de kerk, een enorm gebouw dat Jeff al stiekem omdoopt tot ‘muziekhal’. Het dertig jaar oude gebouw oogt redelijk vergeleken met de vervallen huisjes. Grote zalen waar honderden mensen in passen, chocoladebruine muren en chocoladebruine vloerbedeking. De grootste zaal dient als kerk, waarschijnlijk een eenzame aanblik op zondag met het handjevol kerkmensen. In dit gebouw heeft Myra van een paar ruimten een appartement gemaakt. Ze schudt ons met een glimlach de hand en nodigt ons uit in de woonkamer, een verrassende kamer met bontgeschilderde wanden en feestelijke vloerbedekking. “Hier vingen we vroeger de kinderen op.”
Aan de muur vrome teksten. Jeff dwaalt door het grote gebouw, terwijl Myra geduldig wacht tot ik de teksten heb gelezen. “Wees niet langer bang, God is genadig. In uw benauwdste uren is God dichtbij. Hoop op de Heere is uw enige redding.” Het is duidelijk. Geloof is voor bange mensen. We zitten aan een lange, bruine klaptafel. Myra kijkt me dankbaar aan. Ze vouwt haar handen op tafel. Uh oh. Hopelijk niet weer een gebed. Maar zo zit ze gewoon. “Ik ben zo ontzettend blij met jullie. Zo dankbaar. God heeft mijn gebeden verhoord. Ik word te oud voor dit resort, een jong stel zoals jullie zal er zoveel geluk vinden. Ik hoop net zoveel als ik en mijn man.”
Echtgenoot Matthew is twaalf jaar eerder overleden. Een dominee, die deze groep heeft opgezet, maar geen lang leven beschoren was. Myra zoekt in haar telefoon naar een foto. Ik verwacht een foto van Matthew, maar het is een plaatje van het meer, badend in de zon. “Het is hier zo vreselijk mooi. Een goudmijn voor een nieuwe eigenaar.”
Goudmijn is niet echt een woord dat je in een religieuze setting verwacht, maar blijkbaar moet de schoorsteen van kerken ook roken. Jeff is inmiddels aangeschoven. Myra grijpt van ons beiden een hand en drukt die klammig. Een zakdoekje komt tevoorschijn, waarmee ze haar ooghoeken dept. “Ik wil jullie alleen één ding vragen. Onze kerk heeft altijd de zwakkeren in de samenleving ondersteund. Mishandelde vrouwen, werkloze gezinnen met kinderen, minder bedeelden. We hebben hen altijd een goedkoop onderkomen geboden.”
Jeff knijpt even in mijn been. Hij denkt hetzelfde: verwacht ze dat wij er als nieuwe eigenaren een blijf-van-mijn-lijf-huis van maken? We hebben onze eigen plannen en dromen. Ik voel me schuldig over die gedachte, want het gaat om mensen en die wil je niet op straat zetten. “Ik snap natuurlijk dat jullie je eigen plannen hebben, maar er wonen nog vier gezinnen. Voor twee gezinnen heb ik al plaats elders gevonden, maar er blijven nog twee over. Mogen die nog enkele maanden in het resort blijven wonen?”
De laatste woorden worden met spanning uitgesproken. Myra is een goede ziel. We kijken elkaar aan. “Dat lijkt me niet zo’n probleem”, zegt Jeff. “We willen vanaf de zomermaanden de huisjes gaan verhuren en moeten ze natuurlijk nog opknappen, maar we kunnen met de andere huisjes beginnen.” Myra grijpt weer naar haar zakdoekje. “Daar ben ik heel blij mee. Het gaat om het achterste houten huis, waar Dusty met zijn vrouw en twee kinderen woont en het stenen huisje van Sugar en haar zoon Ezekiel. Ik zal het hen vandaag meteen vertellen. Dat zullen ze echt geweldig vinden. Het resort zal een goudmijn voor jullie worden. Jullie zijn goede mensen, god zal jullie plannen zegenen.”
Alweer dat goud en die zegeningen. Ik kijk haar aan met Hollandse scepsis. Meent ze dit nu allemaal, is ze echt zo übervriendelijk of is dit beleefdheid? Of wellicht gewoon blij dat we haar oude resort overnemen, kan ze eindelijk met pensioen.
Handen worden geschud. Het resort is nog niet verkocht, maar ik voel dat we het besluit hebben genomen. We kopen een resort.
Leuke blog, nieuw? Ik ga hem volgen!